Het grootste gedeelte van een marmeren voetstuk van een beeld van Ramses II, in de vorm van een blok. Op de twee zijkanten zijn de naam en titels van de koning gebeeldhouwd boven vastgebonden gevangenen die de "Negen Bogen" voorstellen, de traditionele vijanden van Egypte, en andere provincies. Op de voorkant van het voetstuk staan de cartouches van de farao.
Leve Horus, de sterke stier, bemind door Waarheid, de koning van Opper-Egypte en Neder-Egypte, heer van de Beide Landen, Oesermaätre-setepenre; zoon van Re, heer van de diademen, Ramses bemind door Amon. Toponiemen: Ha-neboe ("noordelijke buitenlanders"). Sjat ("oases in Nubië"). Ta-sjemaoe (Opper-Egypte). Sechet-jamoe Ta-Mechoe (Neder-Egypte, de Delta). Pedjet Sjoet ("buitenlandse barbaren"). Tjehenoe (Libië). Iwentioe Seti ("inboorlingen van Nubië"). Mentioe Setet ("bedoeïenen van Azië"). Chet hesy ("verachtelijke Hittieten").
Op de voorkant van het blok staan de cartouches van Ramses II, geflankeerd door zijn Horus namen. De giergodin Nekhbet van Opper-Egypte biedt het anch-levensteken aan ter ener zijde, terwijl aan de andere zijde de cobragodin Wadjet van Neder-Egypte hetzelfde doet.