De zittende vrouw houdt in haar handen een grafkrans en een vrucht (vermoedelijk een granaatappel). Aan juwelen zijn de slangenarmbanden en een halsketting met medaillonhanger te noemen. Boven- en ondergewaad hebben streng schematisch uitgevoerde plooien. De krulletjes van het kapsel zijn in meerdere rijen geordend; twee vlechten, die achter de oren tevoorschijn komen, reiken bijna tot aan de taille. De sterk geabstraheerde stijl is ook aanwezig in de gelaatstrekken met de overdreven grote ogen en de kleine mond.